29 december 2006

Eindejaarsblues

Het is weer zover: het jaar is bijna voorbij. Voor het feest losbarst zijn de laatste dagen van een jaar gereserveerd voor terugkijken. De kranten staan vol met lijstjes van de beste boeken en cd’s. Op televisie zie je alle ellende die je eigenlijk niet had willen weten, nog een keer voorbij komen, in ontelbare jaaroverzichten. Ik lees, kijk en luister er liever niet naar.

Toch betrap ik mezelf ieder jaar weer op het evaluatie moment. Wat heb ik het afgelopen jaar allemaal gedaan? Naar de grote lijn gekeken was het best een goed jaar. De studie ging goed en was geweldig, al had ik de afgelopen tijd meer aan mijn scriptie kunnen doen. Ik ben gestopt met roken, en weer begonnen. Naar volle tevredenheid, laat daar geen misverstand over bestaan. Ik ben ontkomen aan gruwelijke ongelukken en niet dikker geworden, ben naar Amsterdam verhuisd en heb nieuwe vrienden gemaakt.

Naast de grote lijn en vele hoogtepunten, waren er ook dieptepunten. Er waren nog genoeg fouten te maken en diepe kuilen om in te vallen. Maar dat maakt niet uit. Ik ben dit jaar gelukkig geweest en er is niets dat ik anders had willen doen.

De volgende stap is het bedenken van goede voornemens. Ik weet geen dingen die ik het afgelopen jaar gedaan heb, die ik komend jaar niet meer wil doen. Goede voornemens, zeker als ze ingaan op 1 januari, zijn volgens mij gedoemd te mislukken.

Maandag is het 2007. En net als voorgaanden jaren is alles op 1 januari gewoon hetzelfde. En dus ga ik door met alle ontelbare dingen die ik doe, omdat ik leef. Daarom voor het nieuwe jaar geen voornemens, voorspellingen of filosofieën. Hopelijk ben ik gewoon weer een jaar gelukkig.

Ik neem afscheid van 2006 met een paar van mijn lievelingszinnen uit een heel mooi lied van Maarten van Roozendaal.

Laat mij in mijn zeven sloten
Laat mij de draad volslagen kwijt
Aan gezelligheid ten onder
Richting eindeloze tijd
Uit volle borst op weg naar nergens
Zonder reden, zonder doel
Met mijn zeden en mijn zonden
En mijn angstig voorgevoel

19 december 2006

In een verre stad waar goede buren nabije vrienden worden

Daar zaten we dan op onze eerste dag, bijna anderhalf jaar geleden. Veertig nieuwe masterstudenten journalistiek. Allemaal al enkele jaren aan het studeren, maar opgetogen als was het onze allereerste dag als student. Afwachtende blikken, aftastende houding, voorzichtige grapjes.

Wat was ik blij om te zien dat F., met wie het op de introductiedag al meteen klikte, ook was aangenomen. F., het op het eerste gezicht zo gereserveerde meisje, maar stiekem als geen ander in voor welke mallotige onderneming dan ook. Altijd was er tijd voor een kop thee of een filmpje, ondanks scriptie, club, werk of sport. F. wees me de eerste dagen de weg in de stad (en op de kaart), nam me achterop haar fiets mee naar de andere kant van Groningen voor de eerste opdrachten, leende me aantekeningen voor het eerste tentamen, nodigde me uit bij huis-etentjes, hing solidair naast me om de paal op het eerste uit de hand gelopen journalistiek-feestje en liet me na datzelfde feestje slapen op het logeermatrasje in haar huis, dat wel in de stad lag. Er zouden nog veel van zulke avonden volgen. We werden vriendinnetjes, F. en ik.

Net zoals L. en ik. Het had weinig gescheeld of we hadden al meteen een bloedhekel aan elkaar. Op dag twee sommeerde ze me de tentamenaantekeningen met haar te delen op zulks een onbehoorlijke wijze dat er van een wederzijdse warme vriendschap nou niet direct sprake was. Dit veranderde toen bleek dat haar lontje op bepaalde dagen in de maand gewoon wat korter is dan op andere dagen en ze daar op een bijzonder grappige, bewonderingswaardige en onnavolgbare manier mee omgaat. Na talloze Net 5-dinsdagavonden met dokter McDreamy en bergen chocoladerozijnen ter compensatie van de altijd net niet-helemaal-zoals-op-het-plaatje-gelukte culinaire creaties, de nodige hardloopsessies door de hele stad en uren van afwisselend droogkomisch en hilarisch commentaar tijdens de woensdagochtend-colleges bleken L. en ik een erg fijn duo.

Toen verscheen N. ten tonele, die al snel besloot dat wij nooit vriendinnetjes zouden worden. Want ik ging immers om met F. en F. was lid van een studentenvereniging en studentenverenigingtypes (en vrienden daarvan) zijn nou eenmaal niet zo aan N. besteed. Tja, in de begindagen van een nieuwe studie zijn dit soort eerste indrukken van levensbelang. Toch nuttigde ik - om redenen die ik nu niet meer weet - na enige tijd een avondmaal met N. en kwamen we erachter dat we niet alleen eenzelfde soort familiegeschiedenis delen, maar ook over dezelfde dingen dromen, om dezelfde dingen huilen en om dezelfde dingen lachen. Nog altijd heb ik haar niet vergeven dat ze me pas ver in het najaar meenam naar het Noorderplantsoen. Maar ontroostbaaar zat ik bij N. op de bank toen het uit ging met mijn vriendje. Snikkend van de lach zat zij aan de bar in onze stamkroeg foto's te maken toen ik van zattigheid de tafels wel even zou poetsen tegen sluitingstijd. Samen sliepen we op haar dakterras onder de sterren, dromend over alle reizen die we nog gaan maken.

Zonder de master hadden we elkaar waarschijnlijk nooit een blik waardig gekeurd, zo verschillend als we zijn. Maar nu brachten we uren en uren zwoegend met elkaar door achter de computer om de soms bijna dagelijkse deadlines te halen en besloten we de vrijdagmiddag met bier en chips in 'onze' newsroom tot het Harmonie-gebouw zijn deuren sloot. Gevieren maakten we deel uit van het bestuur van de studievereniging. We vlogen elkaar in de haren en schreeuwden door elkaar heen tijdens vergaderingen, maar wat waren we trots op elkaar, alles en iedereen na die fantastische, spontaan georganiseerde bonte avond, de driedaagse studiereis naar Brussel en de zomerse barbeque aan de Hoornse Plas.

Vorig jaar baalde ik als een stekker dat ik niet was aangenomen op de opleiding in Amsterdam. Nu bezet een nieuwe groep masterstudenten dagelijks 'onze' newsroom, vertrek ik bijna naar de hoofdstad voor mijn stage en kan ik me haast niet voorstellen dat het ergens leuker is dan hier. Gelukkig hebben F., L., en N. de grote trek al gemaakt en staan ze ongetwijfeld klaar om me, met genoeg chocorozijnen in de aanslag, de weg te wijzen in alweer een nieuwe stad, naar weer een nieuwe stamkroeg. Maar toch moeten we misschien ook snel een weekendje naar Groningen.

18 december 2006

De schaduw van de wind

"Een geheim is evenveel waard als degenen voor wie we het moeten bewaren."

06 december 2006

Drugsoma

Al een beetje oud, maar toch, respect.

Een 92-jarige vrouw uit de Amerikaanse stad Atlanta is tijdens een vuurgevecht met de politie om het leven gekomen. Drie agenten raakten gewond. Dat heeft de politiewoordvoerder van de stad Atlanta woensdag laten weten.

De politie stond met een huiszoekingsbevel bij de vrouw op de stoep. Kort daarvoor had een undercoveragent op het adres drugs gekocht. Toen de agenten het huis binnen stapten, opende de vrouw het vuur. De politiemensen schoten terug.

bron: rtl nieuws

Trouw

Hier een eerste teken van leven vanaf mijn stageplek. Dag vier zit er bijna op. Het resultaat: een kaderstuk, een kortje en twee keer hart (groot stuk met foto).

Gisteren heb ik telefonisch mijn nieuwe oma ontmoet (ze weet het zelf nog niet). Mevrouw Kolfoort, 84, heeft een vriend, rijdt auto en het zeilen kan haar niet hard genoeg gaan. Ik werd spontaan verliefd op het mens.

Vanmiddag kreeg ik de opdracht iets te doen met het bedrijf Robin Good. Ze organiseren maatschappelijk verantwoorde bedrijfsuitjes. Na een ronde bellen had ik mijzelf twee reportage-uitjes en een interview geregeld. Twaalfhonderd woorden, voor de Gids. Al na een uur kwam de domper; beide bedrijfsuitjes afgezegd. Repo naar de klote.

Gelukkig is net mijn eerste echte eigen idee enthousiast ontvangen. Dat maakt het repo-verdriet een beetje goed. Nu nog het laatste kwartiertje doorkomen en dan mag ik naar de bank. Van stagelopen word je moe.

04 december 2006

It's a small world after all

‘Sprookje op het station. Zou mijn prins vandaag uit de trein stappen?’ prijkt de spreuk op de Loesje scheurkalender in de wc van mijn huis. Het is half juli. Ik ben net met een slaperig hoofd uit bed gestapt als Loesje mijn verbazing weet te schetsen en m'n gedachten een maandje terug in de tijd stuurt...

13 Juni. Amsterdam Centraal. De trein van iets over vijf naar Groningen/Leeuwarden. Verwarring in Amersfoort. De stem van de NS-mevrouw kraakt door de coupé. Gelukkig weet iemand te ontcijferen dat er moet worden overgestapt voor de richting Groningen. Ik en de jongen van schuin-tegenover-me-in-de-vierzits pakken onze spullen en verlaten de trein.

Een prins is het niet. Althans, geen echte, zoals ze destijds bij de gebroeders Grimm van de drukpersen rolden. Maar mij hoor je niet klagen. Het is 2006, prinsen rijden niet meer op ’n wit paard maar in ’n gele trein, dragen geen ribfluwelen kleedjes, maar gaan keurig in pak getooid, sturen geen bodes dagenlang door weer en wind om hun geliefde prinses een boodschap te brengen, maar zenden – zoals de moderne communicatie het verlangt – hun hartenkreten graag per sms en liefst in maximaal 160 tekens. Ach, eerlijk is eerlijk. Ik ben op deze zomerse dag ook niet bepaald voorzien van glazen muiltjes, ebbenhoutkleurige vlechten, vuurrood getinte lipjes en een prinseswaardig kostuumpje.

We hebben het gezellig, deze moderne prins en ik. Hij moet ook naar Groningen, sterker nog, woont om de hoek. We praten, lachen, fietsen samen naar huis. De reis vliegt voorbij. Prins vraagt mijn nummer, ik zijn e-mail. Op z’n hedendaags romantisch.

Prins blijkt echter over ’n ouderwets en ontegenzeggelijk charmant rederijkerstalent te beschikken. Weliswaar via de mail geopenbaard, maar dat is hem onmiddellijk vergeven vanwege treffende volzinnen, een aangename stijl en een gezonde dosis zelfspot.

Enkele dagen later siert
Het sprookje van de ongelukkige prinses mijn inbox. Ok, de titel is wederom niet à la Grimm, maar ik ben ook nog steeds geen Assepoester of Sneeuwwitje. De inhoud blijkt een grappig verhaal over (jahaa!) een oogverblindende prins, een beeldschone prinses, een trein en een geanimeerd gesprek. En ze leven zelfs nog lang en gelukkig, de prins en prinses. Ah, toch nog iets van de grootmeesters geleerd. Goed zo prins!

Gevoelig als ik ben voor mannen die het schrijfgerei weten te hanteren, heeft deze prins mijn interesse gewekt. Dus schrijf ik een sage terug. En al gauw is daar een eerste afspraakje, dat weldra wordt gevolgd door een tweede, en een derde. Prins en ik hebben het leuk.

Dan wordt het 8 juli en schrijf ik prins een kaartje om te laten weten dat ik ‘m wel een leuke prins vind. Maar daar blijkt prins niet zo van gecharmeerd. Nee, daar schrikt prins van. Waarop hij prompt zijn prinsige principes overboord gooit en mij niet veel later in iets meer dan 160 tekens weet te vertellen dat hij niet denkt dat deze prins en prinses tot koninklijk paar gekroond gaan worden. Huh?

Stop. Dit was toch een sprookje? En jij toch een prins? Dat gaat zo toch niet? Bovendien, je mag dan wel een prins zijn, maar wel eentje in 2006. Als een prinses een prins anno nu vertelt dat ze ‘m leuk vindt, bedoelt ze dat ze een leuke tijd met hem heeft, niet dat ze op het punt staat onder luid trompetgeschal de rode loper naar het altaar uit te rollen.

Nou hoor. Het sprookje is uit. En die prins en prinses? Tja, die leefden nog lang en ongelukkig. Ofzo.

Wat zou Loesje hierop te zeggen hebben?

Sinds ik dit schreef is het enige tijd stil geweest rondom de prins. Ik ging de zon tegemoet, met een stiekem, maar vurig verlangen dat mijn prins ergens die zomer zou veranderen in een kikker. En hij vertrok waarschijnlijk opgelucht op vakantie, in de hoop nooit meer wat van zijn ongelukkige prinses te vernemen.

Maar na de zomer werd al snel duidelijk dat het in ’t Groninger sprookjesbos moeilijk verdwalen is en zo geschiedde dat prins en ik elkaar nog geregeld tegen het lijf lopen. Toevallige ontmoetingen op straat of in de supermarkt, meestal bezegeld met een gezellig kletspraatje en flauwe grapjes over wie er nou maar niet van wie afkomt. En, na het zoveelste incidentele treffen, inmiddels steevast beëindigd met de gevleugelde woorden: “Nou eh, ik zie je vast wel weer een keertje, ergens.”

Vorige week echter nam het toeval een licht bizarre wending. Met een surprise onder de arm en een backpack op de rug propte ik mezelf op het laatste nippertje in de overvolle vrijdagmiddagtrein en keek recht in de ogen van…jawel, de prins. Eigenlijk al bijna iets te vaak gebeurd om nog een gevoel van verbazing of ongeloof te veroorzaken, maar toch moest ik een kleine proestbui onderdrukken. Vanzelfsprekend hadden we ook deze keer dezelfde eindbestemming en dus gingen we twee uur later vanaf station Utrecht opnieuw ieder onze eigen weg. Lachend deze keer. Dat gelukkig wel.